Jonah 4

1Dit verdroot, Jona met groot verdriet, en zijn toorn ontstak.
 verdroot Jona Hebr. en het was, scheen, of deed kwaad aan, of bij Jona, [met] grote kwaadheid. Gelijk wij het woord kwaad dikwijls gebruiken inzake van toornigheid en misnoegen, alzo wordt het ook bij de Hebreën veel genomen in betekenis van mishagen, droefenis, verdriet, moeilijkheid, enz. Zie Gen 21:11 , en Gen 40:7 ; Pro 15:15 ; Ecc 7:3 . De zin is dat het Jona zeer misviel en kwelde, denkende uit menselijke zwakheid dat Gods eer en waarheid daardoor mocht gekrenkt worden, en hij voor een valse profeet gehouden, terwijl hij uit de tussenkomende bekering en verloop van tijd afnam, of anderszins door Gods openbaring wist, dat Nineve voor ditmaal zou verschoond worden. Of dit voor, of na het einde der veertig dagen geschied is, wordt hier niet verhaald.
,
 zijn toorn ontstak Hebr. hem ontstak; te weten de toorn. Zie onder vs.4, vs.9.
2En hij bad tot den Heere, en zeide: Och Heere! was dit mijn woord niet, als ik nog in mijn land was? Daarom kwam ik het voor, vluchtende naar Tarsis; want ik wist, dat Gij een genadig en barmhartig God zijt, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwaad.
 hij bad tot den HEERE In zijn onverstand en verdriet begeeft hij zich evenwel tot God, van wiens aangezicht hij tevoren gevlucht was.
,
 was dit mijn woord niet Dat is, mijn zeggen, te weten bij mijzelven; dat is, dacht ik niet dat het zo gaan mocht? Immers ja, wil hij zeggen; daarom. enz.
,
 Daarom kwam ik het voor Jona wil hier zijn vluchten verontschuldigen; waarover hij nochtans van God zo zwaarlijk was gekastijd.
,
 lankmoedig en groot van goedertierenheid Zie Exo 34:6 .
,
 en berouw hebbende Gelijk Jon 3:9 , Jon 3:10 .
3Nu dan, Heere! neem toch mijn ziel van mij; want het is mij beter te sterven dan te leven.
 mijn ziel van mij Zie Gen 35:18 ; 1Ki 19:4 .
,
 het is mij beter te sterven dan te leven Hebr. mijn dood is beter dan mijn leven; dat is, ik wilde liever sterven dan leven, mijn dood zou mij aangenamer zijn dan mijn leven. Verg. Job 10:1 .
4En de Heere zeide: Is uw toorn billijk ontstoken?
 Is uw toorn billijk ontstoken? Hebr. is u wel ontstoken? Dit verstaan sommigen alsof God zeide: Zijt gij al billijk of met recht ontstoken? willende zeggen, geenszins, maar ten onrecht, zonder reden, gij bezondigt u. Anderen verstaan het alsof God zeide: Zijt gij zo zeer, in ernst, zo dapper of heviglijk ontstoken? uit vergelijking van vs.9, en het meeste gebruik van het Hebr. woord, voor ernstiglijk, wel terecht, volkomen, wel degelijk, gelijk wij ook in onze taal het woord wel alzo gebruiken; hij was wel kwaad, of wel degelijk ben ik vertoornd, dat is, zeer. Zie deze betekenis, Deu 9:21 , en Deu 13:14 , en Deu 17:4 , en Deu 19:18 , en Deu 27:8 ; 2Ki 11:18 ; Isa 1:17 ; Mic 7:5 . Beide is een bestraffing van den toorn, het ene ziet op de onredelijkheid, het ander op de hevigheid, die, om de onredelijkheid, zondig was.
5Jona nu ging ter stad uit, en zette zich tegen het oosten der stad; en hij maakte zich aldaar een verdek, en zat daaronder in de schaduw, totdat hij zag, wat van de stad zou worden.
 ging ter stad uit Of, want Jona was de stad uitgegaan, enz.; zulks dat het volgende verhaal ene verklaring is van den toestand van hetgeen vooraf in het algemeen van Jona's toornigheid en Gods bestraffing gesproken is.
,
 wat van de stad zou worden Of, in de stad zou geschieden, of zij in hunne boetvaardigheid den tijd van veertig dagen zouden volharden en of God na dien tijd de stad zou verschonen, of niet.
6En God, de Heere, beschikte een wonderboom, en deed hem opschieten boven Jona, opdat er schaduw mocht zijn over zijn hoofd, om hem te redden van zijn verdriet. En Jona verblijdde zich over den wonderboom met grote blijdschap.
 beschikte Zie boven Jon 1:17 .
,
 een wonderboom Hebr. Kikajon. Van dit gewas is zeer verscheiden gevoelen. De voornaamste uitleggers houden het nu voor den wonderboom, anders genaamd mollenkruid, of kruisboom,, die in Egypte veel placht te wassen, en bekend te zijn met den naam van KIKI. Dit wast zeer haastiglijk en hoger op dan de lengte van een man, met grote brede bladeren, zijnde van verkoelende aard. Zie het kruidboek van Dodoneus.
,
 schaduw Als nu zijn eigen hut door de hitte van de zon mocht verdroogd en onnut geworden.
,
 zijn verdriet Om door deze onverwachte verkwikking zijn misnoegen [waarvan in het begin van dit hfdst. gesproken is] te verminderen en wat te breken, en voorts door het vervolg hem te onderwijzen en op te richten. Hebr. kwaad, of kwaadheid. Zie boven vs.1.
,
 den wonderboom Vanwege het lieflijk en vermakelijk gerief, dat hij daarvan had, maar niet denkende op het einde, wat God daarmede voorhad.
7Maar God beschikte een worm des anderen daags in het opgaan van den dageraad; die stak den wonderboom, dat hij verdorde.
 beschikte een worm Gelijk vs.6. en terstond weder in vs.8.
,
 die stak den wonderboom Hebr. sloeg; dat is kwetste, stak enz. Verg. Gen 8:21 , en Hos 9:16 , en vs.8.
8En het geschiedde, als de zon oprees, dat God een stillen oostenwind beschikte; en de zon stak op het hoofd van Jona, dat hij amechtig werd; en hij wenste zijner ziel te mogen sterven, en zeide: Het is mij beter te sterven dan te leven.
 een stillen oostenwind Of, zwijgenden, doven, waarop het Hebr. woord schijnt te zien; dat is, een zachten oostenwind, die zich niet liet horen noch voelen, en dienvolgens de hitte der zon niet brak, waarover de zon te meer op zijn hoofd gestoken heeft.
,
 stak op het hoofd van Jona Hebr. sloeg.
,
 amechtig werd Of, bezweek, na aan het bezwijken en versmachten was.
,
 wenste zijner ziel te mogen sterven Of, begeerde voor zijne ziel; dat is, zichzelven, zijn persoon; verg. Jdg 16:30 , enz.
,
 Het is mij beter te sterven dan te leven Gelijk boven vs.3.
9Toen zeide God tot Jona: Is uw toorn billijk ontstoken over den wonderboom? En hij zeide: Billijk is mijn toorn ontstoken ter dood toe.
 Is uw toorn billijk ontstoken over den wonderboom? Gelijk boven vs.4.
,
 ter dood toe Zie vs.4, met de aantekening.
10En de Heere zeide: Gij verschoont den wonderboom, aan welken gij niet hebt gearbeid, noch dien groot gemaakt; die in een nacht werd, en in een nacht verging;
 Gij verschoont den wonderboom Dat is, gij zoudt hem gaarne hebben verschoond, gij hadt gaarne gezien dat hij is bloei was gebleven, het deerde u over hem, enz.
,
 groot gemaakt Dat is, opgebracht.
,
 in een nacht werd, en in een nacht verging Hebr. die een zoon, of kind van een nacht geweest, of geworden is, en een zoon van een nacht vergaan is; dat is, die in een nacht verging gelijk hij in een nacht was opgekomen; een Hebr. manier van spreken. Verg. de aantekening. Gen 5:32 , enz.
11En Ik zou die grote stad Nineve niet verschonen? waarin veel meer dan honderd en twintig duizend mensen zijn, die geen onderscheid weten tussen hun rechterhand, en hun linkerhand; daartoe veel vee?
 honderd en twintig duizend mensen Hebr. twaalf millioen, of twaalf maal tien duizend.
,
 die geen onderscheid weten Dat is, kleine, jonge, onmondige kinderen, die nog tot de jaren des onderscheids niet gekomen zijn, en van veel meerder waardij zijn dan uw wonderboom, waar gij zoveel werk van maakt.
,
 veel vee Dat toch ook veel waardiger is dan die wonderboom. Hierop volgt geen tegenspraak van Jona.
Copyright information for DutSVVA